Deskundigenonderzoek in burgerlijke zaken – Recente wijzigingen Gerechtelijk Wetboek

Wet 30 december 2009 houdende diverse bepalingen betreffende Justitie (II) (B.S. 15/1/2010)

De bepalingen met betrekking tot het deskundige onderzoek in burgerlijke zaken (art. 962 Ger.W ev.) werden door de wet van 30 december 2009 aangepast en vervolledigd. Het doel van de wetgever was om de gerezen moeilijkheden op te lossen mits de verworvenheden van de vorige hervorming (Wet van 15 mei 2007) te behouden en te versterken, in het bijzonder: het subsidiaire karakter van het onderzoek, de verhoogde actieve rol die is toegewezen aan de rechter – dewelke ertoe  gehouden is een voortdurende controle te verzekeren op het verloop van de door hem bevolen procedure – het voorzien van verscheidene procedurele “instrumenten” die ertoe dienen het verloop van het onderzoek te versnellen evenals de deskundige toe te staan kwaliteitsvol werk te leveren.

In de eerste plaats heeft de wetgever ervoor geopteerd om in artikel 962 Ger.W te verduidelijken dat het aan partijen toegestaan is zelf een deskundige naar voor te schuiven en dat indien dit in onderling akkoord gebeurd de rechter enkel hiervan kan afwijken mits een met redenen omklede beslissing.

Het nieuw ingevoerde artikel 963 Ger.W bepaalt nu dat de beslissingen die het verloop van de procedure van het onderzoek regelen niet vatbaar zijn voor verzet of hoger beroep, mits enkele uitzonderingen opgesomd in de wet. De beslissingen genomen met toepassing van art. 971, 979, 987 eerste lid en 991 Ger.W. zijn dus wel vatbaar voor verzet of hoger beroep maar in dat geval wordt de devolutieve werking van het hoger beroep uitgesloten.

Voortaan moet het vonnis waarin de deskundige wordt aangesteld niet langer de datum van de installatievergadering vermelden en vermeldt artikel 972 Ger.W. de mogelijkheid voor de partijen om voor de opschorting van de kennisgeving van het vonnis dat het onderzoek heeft bevolen, te kiezen. Ook de wijze van kennisgeving door de deskundige over het al dan niet aanvaarden van zijn opdracht werd in een nieuw jasje gestoken (nieuw art. 972, lid 3 en 4).

In het vernieuwd artikel 972, §2 wijst de wetgever nogmaals op het facultatieve karakter van de installatievergadering die door de rechter wordt bevolen wanneer deze “het noodzakelijk acht of wanneer alle verschijnende partijen hierom hebben gevraagd”. Eveneens wordt verduidelijkt dat de aanwezigheid van de deskundige op deze vergadering vereist is (behoudens andersluidend bericht) op straffe van vervanging. Tot slot verfijnt de wetgever de vermeldingen die de genomen beslissing aan het einde van de vergadering weergeeft (o.m.  het te consigneren bedrag als voorschot voor de expertisekosten en het vrij te geven gedeelte aan de deskundige).

De stavende stukken dienen voortaan acht dagen voor de installatievergadering, dan wel bij de aanvang van de werkzaamheden aan de deskundige overhandigd te worden.(nieuw artikel 972bis Ger.W.)

In geval van een verzoek aan de rechter tot verlenging van de termijn voor het eindverslag door de deskundige kunnen de partijen voortaan hun opmerkingen laten geworden en dit binnen de acht dagen. (gewijzigd art. 974§2 Ger.W.) Ook voor de opmerkingen door de partijen na afloop van het  onderzoek wordt een termijn ingelast, deze bedraagt minstens 15 dagen. (nieuw art. 976 Ger.W.) In dit zelfde artikel wordt voorzien dat de deskundige de rechter kan verzoeken om nieuwe verrichtingen uit te voeren indien hij die onontbeerlijk acht.

Volgens het vernieuwd artikel 979§1 Ger.W. wordt het gezamenlijk verzoek om de deskundige te vervangen aan de rechter gericht per gewone brief waarna de rechter uitspraak doet binnen de acht dagen zonder oproeping van partijen (voorheen waren de modaliteiten van dit verzoek niet nader bepaald). De rechter kan slechts van de keuze van deskundige door partijen afwijken bij met redenen omklede beslissing.

Nog steeds kan de rechter de deskundige ter zitting horen (oud art. 985 Ger.W.). Evenwel dienen op deze zitting naast de deskundige ook de partijen en hun raadslieden uitgenodigd te worden die de mogelijkheid hebben om de stukken die de deskundige aanwendt na te kijken op de griffie, ten laatste na het verhoor (vernieuwd art. 985 Ger.W.).

Artikel 987 Ger.W. dat de consignatie van het voorschot op het ereloon en de kosten van de deskundige voorschrijft werd eveneens verfijnd en zet de deur open voor een Ministerieel besluit dat de modaliteiten nog nader kan bepalen.

Het oude artikel 989 Ger.W. dat een eerder slordige indruk gaf werd opgeknapt en luidt voortaan als volgt: “Indien een partij niet binnen de termijn consigneert, kan de rechter op verzoek van de meest gerede partij een bevel tot tenuitvoerlegging geven ten belope van het bedrag dat hij vaststelt. Indien een partij niet binnen de termijn consigneert, kan de rechter daaruit de conclusies trekken die hij geraden acht [behouden tekst van het vroegere artikel 989]. De deskundigen kunnen desgevallend de vervulling van hun opdracht schorsen of uitstellen totdat zij op de hoogte zijn gebracht van de consignatie van het voorschot overeenkomstig artikel 987, vierde lid.”

Voortaan beschikt men over 30 dagen om de staat van ereloon en kosten van de deskundige te betwisten.( gewijzigd artikel 991,§1 Ger.W).

De praktijk zal uitwijzen of deze vernieuwingen het verloop van het deskundig onderzoek ten goede komen.

Laurent BALCAEN
Laurent.balcaen@advogent.be