Sinds geruime tijd heeft het Hof van Beroep van Gent een afwijkende mening in verband met artikel 80, 3de lid van de faillissementswet.
Krachtens deze wet kan een natuurlijke persoon die zich kosteloos persoonlijk zeker stelde voor een gefailleerde, in bepaalde omstandigheden bevrijd worden van zijn borgstelling.
Het Hof van Beroep van Gent heeft steeds de stelling aangekleefd (zie bijvoorbeeld het arrest van 8 januari 2007) dat het begrip belangeloze borgstelling een andere en ruimere betekenis heeft dan kosteloze borgstelling.
Deze interpretatie is nu afgewezen door het Hof van Cassatie (arrest 26/06/2008)
Het Hof van Gent stelt dat de kosteloosheid wordt beoordeeld vanuit het standpunt van de schuldenaar, terwijl het belang wordt beoordeeld vanuit een standpunt van de borg.
Het Hof van Gent stelt dat uit de enkele omstandigheid dat een zekerheidsstelling wordt verleend door een zaakvoerder voor zijn vennootschap, niet betekent dat deze borgstelling niet kosteloos is.
Het Hof stelde dat een zaakvoerder of een bestuurder van een vennootschap er ongetwijfeld belang bij heeft dat een krediet aan deze vennootschap wordt toegekend, in zover de zaakvoerder of bestuurder uit deze vennootschap een inkomen verwerft.
Dit inkomen vormt volgens het Hof van Gent echter niet een tegenprestatie, een vergoeding of een voordeel dat zij verkrijgen vanwege de zekerheidsstelling.
Het Hof van Gent stelde dat het louter feit dat aandeelhouders er belang bij hebben dan hun vennootschap over een krediet kan beschikken om investeringen of aankopen te doen, niet meebrengt dat hun borgstelling niet meer als kosteloos kan worden beschouwd.
In zijn arrest van 24 juni 2008 heeft het Hof van Cassatie de arresten van het Hof van Gent van 8 januari 2007 en 17 september 2007 verbroken.
Het Hof van Cassatie stelt dat het de bedoeling van de wetgever is om enkel de natuurlijke personen te bevrijden die door hun bereidwilligheid verplicht zijn om de schulden van de gefailleerde te delgen, terwijl zij geen persoonlijk belang hebben bij de betaling van die schulden.
De kosteloze aard van de persoonlijke zekerheidsstelling is volgens cassatie het ontbreken van enig economisch voordeel, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, dat de persoonlijke zekerheidssteller kan genieten tengevolge van de zekerheidsstelling.
Of de zekerheidssteller al dan niet een concrete tegenprestatie heeft bedongen voor het aangaan van de zekerheidsstelling is niet bepalend voor de oplossing van de vraag of de zekerheidsstelling kosteloos is in de zin van de wet.
Concreet betekent dit dat het Hof van Cassatie oordeelt dat een zaakvoerder die zich persoonlijk borg stelt voor een krediet van de vennootschap wel degelijk niet kan worden beschouwd als kosteloze borg in de zin van de faillissementswet, waardoor de zaakvoerder – borgsteller volgens het Hof van Cassatie niet kan worden bevrijd, zolang hij niet aantoont dat hij geen enkele vorm van vergoeding rechtstreeks of onrechtstreeks heeft ontvangen voor deze zekerheidsstelling.
Diegene die dus hoopten dat het Hof van Cassatie de stelling van het Hof van Beroep van Gent zou volgen, komen dus bedrogen uit.
De zaakvoerder zal moeten aantonen dat hij geen belang had bij de financiële zuurstof die aan zijn vennootschap werd gegeven via de kredieten waarvoor hij zich borg stelde.
Zodra hij inkomsten bekwam uit de vennootschap lijkt dit dus thans quasi onmogelijk geworden. (Arrest Cassatie dd. 26/06/2008 – C.07.0596.N)
J. De Keersmaecker
de.keersmaecker.jules@skynet.be