Specifieke criteria voor beoordeling arbeidsrelaties in de bouwsector

Bij de kwalificatie van een arbeidsrelatie kan men in bepaalde sectoren een weerlegbaar wettelijk vermoeden inroepen. Voor ‘sommige onroerende werkzaamheden’ wordt dit vermoeden nu concreter gemaakt met een lijst van beoordelingscriteria.

Vereenvoudigde procedure

 

De wetgever heeft de strijd tegen schijnzelfstandigen en schijnwerknemers opgevoerd. Met een wet van 25 augustus 2012 heeft hij een weerlegbaar vermoeden ingevoerd voor het al dan niet aanwezig zijn van een band van ondergeschiktheid binnen de arbeidsrelaties in 4 sectoren. Daartoe werd de Arbeidsrelatiewet aangepast.

Bij het vaststellen van de beoordelingscriteria koos de wetgever voor een sectorale benadering met een vereenvoudigde procedure. De criteria moeten namelijk vastgelegd worden in een KB, na advies van:

1)
de Directiecomité van het Federaal aansturingsbureau van de sociale inlichtingen en opsporingsdienst;
2)
de bevoegde paritaire comités of subcomités (of de Nationale Arbeidsraad);
3)
de Hoge raad voor de zelfstandigen en de K.M.O.. 

 

Weerlegbaar vermoeden

 

Het vermoeden uit de wet van 25 augustus 2012 wijst op het bestaan van een gezagsverhouding. De wetgever somt een reeks criteria op die bepalen of er al dan niet sprake is van een band van ondergeschiktheid. Er is een weerlegbaar wettelijk vermoeden van ondergeschiktheid (arbeidsovereenkomst) wanneer meer dan de helft van die criteria vervuld zijn in hoofde van degene die de werken uitvoert!

Maar tegelijk kreeg de Koning de bevoegdheid om ‘specifieke criteria’ vast te leggen voor bepaalde sectoren en beroepen. Een KB kan de bestaande specifieke criteria vervangen of aanvullen via de hierboven genoemde adviesprocedure. Dat is nu gebeurd voor de bouwsector in een KB van 7 juni 2013.  

 

Let op! Het vermoeden heeft een beperkt toepassingsgebied. Het geldt enkel voor bepaalde sectoren: de bouwsector, de bewakingssector, het vervoer van goederen of personen en de schoonmaaksector. En het is sowieso niet van toepassing op familiale arbeidsrelaties. 

 

Dit betekent dat de criteria uit de Arbeidsrelatiewet van toepassing blijven voor het vervoer van goederen en/of personen en de schoonmaaksector. Want voor de bouwsector gelden de specifieke criteria uit het nieuwe KB. En eerder werden ook al specifieke criteria ingevoerd voor de bewakingssector. 

 

Bouwsector

 

Het nieuwe KB legt criteria vast die enkel van toepassing zijn op ‘arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van sommige onroerende werkzaamheden’. Hierbij grijpt men terug naar de vaste omschrijving die het KB nr. 1 btw van 29 december 1992 hanteert. 

 

Om deze activiteiten af te bakenen, verwijst men in het KB naar de bevoegdheidsomschrijvingen van de betrokken paritaire comités. Dit zijn:
het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking (KB van 18 mei 1973);
het Paritair Comité voor het bouwbedrijf (KB van 4 maart 1975);
het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (KB van 5 juli 1978);
de paritaire subcomités voor de sectoren die aan de metaal-, machine- en elektrische bouw verwant zijn (KB van 13 maart 1985). 

 

De activiteit die beoordeeld wordt op basis van de nieuwe specifieke criteria zal dus sowieso ook binnen het toepassingsgebied van één van deze paritaire (sub)comités moeten vallen! 

 

Specifieke criteria

 

De specifiek criteria voor de bouwsector bevatten elementen die wijzen op een socio-economische afhankelijkheid of juridische ondergeschiktheid. Ze zijn vergelijkbaar met de criteria die gelden voor de bewakingssector.

De criteria vervangen de criteria die de wet van 25 augustus 2012 ingevoerd heeft. Het begrip ‘onderneming’ wordt daarbij gedefinieerd als ‘de onderneming die de werken uitvoert of de onderneming die de werken uitvoert en waarin de persoon die de werken uitvoert aandelen bezit’. 

 

Het gaat om (letterlijke weergave): 

 

1/ Ontstentenis, in hoofde van diegene die de werkzaamheden uitvoert, van enig financieel of economisch risico, zoals dit onder meer het geval is:
bij ontstentenis van een persoonlijke en substantiële investering in de onderneming met eigen middelen, of
bij ontstentenis van een persoonlijke en substantiële deelname in de winsten en de verliezen van de onderneming, of
bij ontstentenis van persoonlijke aansprakelijkheid, die geen betrekking heeft op bedrog, een zware fout of een lichte gewoonlijke fout, in voorkomend geval met name beoordeeld in functie van het bestek of van iedere andere verbintenis ten aanzien de gerealiseerde werken. 

 

2/ Ontstentenis, in hoofde van diegene die de werkzaamheden uitvoert, van verantwoordelijkheid en beslissingsmacht aangaande de financiële middelen van de onderneming, zoals dit onder meer het geval is inzake de uitgaven, ontvangsten, investeringen of aanwending van de al dan niet eigen middelen van de onderneming. 

 

3/ Ontstentenis, in hoofde van diegene die de werkzaamheden uitvoert, van beslissingsmacht over het aankoop- en prijsbeleid van de onderneming of van vrijheid in het identificeren van mogelijke klanten, het onderhandelen of het afsluiten van contracten. 

 

4/ De garantie op betaling van een vaste vergoeding, ongeacht de bedrijfsresultaten of de omvang van de prestaties geleverd door diegene die de werkzaamheden uitvoert. Voor de toepassing van dit criterium mag geen rekening gehouden worden met vaste voorschotten om materiaal en grondstoffen aan te kopen. 

 

5/ Het ontbreken van de mogelijkheid om voor de uitvoering van het overeengekomen werk personeel aan te werven of zich te laten vervangen. 

 

6/ Het zich niet voordoen als een onderneming ten overstaan van andere personen of van zijn medecontractant, zoals met name het geval is wanneer geen gebruik wordt gemaakt van bepaalde zichtbare elementen die kenmerkend zijn voor de onderneming, zoals logo’s, belettering op voertuigen, uithangborden of publicitaire slogans. 

 

7/ Werken hoofdzakelijk of gewoonlijk voor één medecontractant

 

8/ Werken in ruimtes die zich buiten de werf bevinden of met materiaal waarvan men geen eigenaar of huurder is, zoals met name het geval is wanneer gewerkt wordt in ruimtes die aangewend worden als opslag- of werkplaats, of met voertuigen, materieel of gereedschap waarvan de uitvoerder van de werken geen eigenaar is, die hij niet heeft geleased of die hem door de medecontractant werden ter beschikking gesteld.

 

 

9/ Niet onafhankelijk werken ten overstaan van de werkploegen van de medecontractant of van de onderneming waarin de uitvoerder van de werken de hoedanigheid van werkende vennoot heeft.

 

 

In werking

 

Het KB van 7 juni 2013 treedt in werking op 5 juli 2013. Dat is 10 dagen na publicatie in het Staatsblad. 

 

Bron:Koninklijk besluit van 7 juni 2013 tot uitvoering van artikel 337/2, § 3, van de programmawet (I) van 27december 2006 wat betreft de aard van de arbeidsrelaties die bestaan in het kader van de uitoefening van sommige onroerende werkzaamheden, BS 25 juni 2013